ren wij aan land. De hemel werd helderder en de
wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok
op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij
misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste
veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden
eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen,
die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor
iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile
hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen
en een gemzenjager hem zou benijd hebben.
Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en
basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee,
die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was
afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte
vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder
eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een
vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen
te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als
fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus
als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden
en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een
ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan
men het einde niet kon bespeuren.
Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer
zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening
moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts
door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp
haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch
nog nooit met schepen doorkliefd.
Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels
de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine
richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den
chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen
van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op
den chronometer, dan waren wij aan de POOL.
"Twaalf uur!" riep ik.
"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij
mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den
gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatst
|