aar het tafereel is uit een legende genomen; en je
weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet
denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn
verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke
monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus
Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was
en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de
bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen
de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee;
de rots was een inktvisch."
"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan.
"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen,
spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon
manoeuvreeren!"
"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land.
"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters,
wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat
van Gibraltar te komen."
"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan.
"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad.
"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der
waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te
gelooven. Doch er moet voor de phantazieen van die vertellers
een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet
ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch
zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van
een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers
zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triest
en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter
lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners,
dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben,
en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken."
"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land.
"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot
tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Havre, heeft
mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in
de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen
twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige
jaren geleden in 1861 gebeurd."
"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan.
"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Tene
|