golven.
Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de
lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen,
en dikke tranen rolden hem langs de wangen.
HOOFDSTUK XLIII
De Golfstroom.
Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April
vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige
gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik
heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit
nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog
niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men
de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der
"Travailleurs de la mer" moeten bezitten.
Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was
erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst
aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd,
verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den
inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld,
en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een
koralen graf!
Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den
ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman
had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn
moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot
onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan
kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen
ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige
vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard
was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels,
welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen!
Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen
zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de
ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig,
wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in
bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood
lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch
bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker;
hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee,
die een van de zijnen verzwolgen had!
Zoo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei,
dat de Nautilus weer in re
|