nder tot ons te spreken,
misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek
de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich;
de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken.
Ik trad op den kapitein toe.
"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon
van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken.
"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze
eens gaan bevechten!"
Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben.
"Bevechten?" vroeg ik.
"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van
een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit."
"Wat zult gij dan doen?"
"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen."
"Dat is niet gemakkelijk."
"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke
vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar
wij zullen ze met bijlen aanvallen."
"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste
mijn hulp niet versmaadt."
"Ik neem die aan."
"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven
wij ons naar de middeltrap.
Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval
gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen.
De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een
der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van
het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong
met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der
inktvisschen opengerukt.
Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening,
en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de
kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen
naar beneden gleed.
Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te
bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den
man die voor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar
geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar
buiten; wij ijlden hem na.
Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door
de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en
weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in
het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik
|