js afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander
aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het
zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het
water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid
en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden
tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe
zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een
stuk glas uit elkander zou doen springen?
Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik
de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer
noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein
deze omstandigheden mede.
"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste
omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te
meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans
op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de
eersten te zijn; dat is alles!"
De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die
wijzen van spreken!
Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf
mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven
atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen.
Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen
ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee
de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen
scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden
wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als
wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de
zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan,
doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen
van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen,
hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die
aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord.
Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken
openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te
ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet
zijn opgestaan.
Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren
aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank
nade
|