is van mijn persoon. Voor
mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend
iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik
iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting
van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studien na te laten,
door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou
toevertrouwen. In een woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet
volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar
uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw,
als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn
makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u
heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid,
of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het
geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen,
een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt,
hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit
gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand
hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral
onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt,
alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke
wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij
in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat
hij kan denken, pogen, beproeven?...."
Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan.
"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets
schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen
dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij
zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het
stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste
maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn,
want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren."
Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen;
ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede.
"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De
Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer
ook moge zijn."
Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen
van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats
van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke z
|