instrumenten die aan
den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op
een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts
voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in
het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater
buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer
kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren.
Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male,
doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter
bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de
oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden
kunnen doen.
Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe.
"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik.
"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen
gestopt."
"Zijn wij dus ingesloten?"
"Ja."
HOOFDSTUK XL
Geen lucht.
Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den
Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met
de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan;
zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over
elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich
niet. Daarna nam de kapitein het woord:
"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van
sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren."
Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde,
die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees.
"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door
verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de
mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den
Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide
eerste gevallen spreken."
"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik,
"want onze vergaarbakken zijn vol."
"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij
zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig
is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en
twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn."
"Welnu, kapitein, dan moeten wij voor dien tijd bevrijd zijn."
"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren,
die ons insluit."
"Aan welken kant?" vroeg ik.
"Dat zal de peiling leeren. Ik
|