ooren lachen en eenmaal werd zij zoo vroolijk om een koetsier, die
voorop een hooge _coach_ zat en allerlei dwaze grappen verkocht aan
zijne passagiers, dat ik ook wel mee moest lachen. Ik kreeg toen een
bestraffenden blik van de barones en een streng: "_Fraeulein...._" en ik
schrikte en deed mijn best zoo ernstig mogelijk te kijken!
Het is een opgewekt volkje die Edinburgsche koetsiers, die de _coaches_
besturen, bestemd voor allerlei tochtjes in den omtrek. Zij zien er ook
fleurig uit met hunne roode jassen en hooge, grijze hoeden. Tieka vraagt
telkens weer aan haar moeder: "Mag ik ook niet eens een ritje bovenop
een _coach_ doen met Fraeulein? Dat lijkt me zoo heerlijk!" Maar de
barones wil er niet van hooren; zij vindt dat niet deftig genoeg.
Nu, gemakkelijker dan wij in de fraaie equipage der Zerclaere's naar
_Holyrood_ reden, kan men dit in een _coach_ wel niet doen. Het was een
heerlijke rijtoer, waarbij wij ook het huis van John Knox voorbij
kwamen, dat er schilderachtig, maar erg donker uitziet.
Nooit zal ik vergeten hoe zacht en teeder de zon scheen op de oude kapel
van _Holyrood_, toen wij aan kwamen rijden. Ik zal dat altijd het mooist
vinden van het geheele, oude paleis, dat stuk ruine, dat overgebleven is
van de abdij en er zoo plechtig stil uitziet, indrukwekkend nog in zijn
verminkte grootheid, met het grijze steen half door groen mos bedekt.
Door de vensters, waaruit het glas lang verdwenen is, komt het licht vol
en rijk naar binnen, grillige schaduwen tooverend op het grijze steen.
Zoo rustig, zoo geheimzinnig hoorbaar is de stilte daar dat ook Tieka er
door getroffen werd en bedaard, zonder iets te zeggen, haar hand in de
mijne legde.
Ik sprak zooeven van de abdij, maar ik had eerst moeten vertellen--wat
ik er ook den vorigen dag voor Tieka over had nagelezen--dat het slot
_Holyrood_ heet naar het nabijgelegen klooster van dien naam, (_Holy
rood_ = Heilig Kruis) dat in de twaalfde eeuw door den Schotschen koning
David I werd gesticht en rijk met landerijen begiftigd. Gedurende een
paar eeuwen werd het klooster herhaaldelijk door Schotsche vorsten
bewoond, maar het eigenlijke paleis of slot werd eerst in 1528 door
Jacobus V gebouwd en bleef, nadat het klooster in 1544 totop het schip
der kerk door de Engelschen verbrand was, de verblijfplaats van Maria
Stuart en van haar zoon Jacobus VI, tot deze in 1603 als Jacobus I den
Engelschen troon besteeg en Engeland en Schotland onder een vorst werden
|