l ze weer in slaap, om eindelijk tot haar groote
vreugde gewekt te worden met het bericht dat men Londen naderde.
Wat een drukte en gewoel om haar heen, toen ze boven kwam en hoe vreemd
was het bij het aan land komen onder al die gezichten geen enkel te
vinden, dat haar bekend was en een welkom toeknikte!
De regen was opgehouden en eerst heel flauwtjes, toen wat helderder,
begon de zon te schijnen. Het stemde Hedwig opgewekter. "Ik hoop dat
moeder en Claerchen en Anna Schaub die zon ook zien en aan mij denken,"
dacht zij even; toen kreeg zij het te druk met haar koffer en het zoeken
naar een vigilante om zich aan gepeins over te kunnen geven.
Ze kwam in een energieke stemming, terwijl ze door de drukke, Londensche
straten reed en met groote oogen keek naar al dat nieuwe, geheimzinnig
onbekende, dat haar met magnetische kracht aantrok. Zij vond ze mooi die
grijze gebouwen, waarop, door een dunnen nevel heen, als een waas van
zonlicht lag, de plotselinge kijkjes op de rivier met het bijna stille,
even rimpelende water, waarover de booten en schepen schenen heen te
glijden, de bruggen met hare ranke bogen en de bevallige _hansoms_, die
haar _cab_ voorbij snelden; en door het open raampje keek en luisterde
ze nieuwsgierig naar de pratende en roepende menigte. Het was haar haast
alsof zij in een tooverwereld was, ook om dat wonderbaar teere,
zachtgele licht, dat zij nergens ooit zoo had zien schijnen en met een
soort van schok kwam ze tot zichzelf, toen zij King's Cross station
binnen reed en de vigilante stil stond.
Wat een volte! Zij werd er een oogenblik door verbijsterd. Hoe moest zij
onder al die menschen de barones en Tieka vinden? Zij sprong uit de
vigilante en keek even verschrikt naar haar japon, die door de lange
reis erg gekreukeld was. Zij streek er haastig met haar hand overheen;
ze had geen tijd er veel aandacht aan te geven, want de koetsier moest
betaald worden, onderwijl nam een _porter_ haar koffer op zijn kruiwagen
en keek haar vragend aan en intusschen zochten hare oogen, zochten ...
om niets te vinden dan een pratende, bevelende, dravende menschenmassa,
waaronder niemand zich harer ook maar in 't minst aantrok.
Daar stootte de koetsier haar aan den arm. Wat zeide hij toch allemaal?
Hij sprak zoo rad en zulk raar Engelsch; zij kon hem haast niet
verstaan. Zij had hem geld gegeven en hij had het op de vlakke hand
gelegd en wees er voortdurend naar. Vond hij het niet genoeg? Hedwig
meende dat hij r
|