kkig. In het eerste komt men niet veel
verder, dan dat ter verklaring van de schoonheid de begrippen van maat,
sierlijkheid, orde, grootte, doelmatigheid ervoor in de plaats worden
gesteld. En bovenal dat van schittering, licht. Om de schoonheid te
verklaren van de dingen des geestes, herleidt Dionysius ze tot licht:
het verstand is een licht, de wijsheid, de wetenschap, de kunstvaardigheid
zijn niet anders dan lichtvormige glanzen, die met hun klaarheid den geest
verlichten. [884]
Wanneer men het schoonheidsgevoel dier tijden naspeurt, niet in hun
bepaling van het begrip der schoonheid, noch in hetgeen zij van hun
aandoening zeggen over schilderkunst en muziek, maar in hun spontane
uitingen van blijde schoonheidsontroering, dan treft het, hoe die
uitingen bijna altijd gewaarwordingen gelden van schittering of van
levendige beweging.
Froissart komt zelden onder een schoonheidsindruk; hij had het er te
druk voor met zijn eindelooze verhalen; maar er is een schouwspel, dat
hem altijd weer woorden van blijde verrukking ontlokt: schepen op het
water met wapperende vlaggen en wimpels, waarvan de kleurige blazoenen
schitteren in de zon. Of het is het spel van de zonnestralen op helmen,
harnassen, lanspunten, vaantjes en banieren van een optrekkende
ruitertroep. [885] Eustache Deschamps bewondert het schoone van
draaiende molens, en van de zon in een dauwdruppel; La Marche merkt op,
hoe mooi het zonlicht op de blonde haren schijnt van een troep Duitsche
en Boheemsche ridders. [886]--Met die bewondering voor wat schittert
staat ook de versiering der kleeding in verband, die in de vijftiende
eeuw nog voornamelijk gezocht wordt in het opzetten van een overmatig
groot aantal edele steenen. Eerst later maken deze plaats voor linten
en strikken. Om die schittering nog met geklink te verhoogen, draagt
men schelletjes of geldstukken. La Hire draagt een rooden mantel geheel
beladen met groote zilveren koeklokken. De kapitein Salazar verschijnt
bij een intocht van 1465 met twintig geharnasten, wier paarden alle
bedekt zijn met groote zilveren klokken; op het dekkleed van zijn eigen
paard is aan elk der figuren, waarmee het bezaaid is, een groote schel
van verguld zilver gehecht. Bij den intocht van Lodewijk XI te Parijs in
1461 dragen de paarden van Charolais, Croy, Saint Pol en anderen op hun
dekkleeden tal van groote klokken; dat van Charolais draagt er een op
den rug, die tusschen vier pijlertjes hangt. Karel de Stoute verschijnt
|