uitwerking was gaandeweg al het heilige
tot in de kleinste bijzonderheden in beeld gebracht. Men had met zijn
smachtende armen den hemel naar omlaag getrokken.
Eerst was langen tijd het woord de plastische en picturale schepping
voor geweest in uitbeeldend vermogen. In de dertiende eeuw, toen de
sculptuur nog veel van het schematische der oudere voorstelling
bewaarde, door haar materieele middelen en haar kader beperkt, begonnen
reeds de _Meditationes_ van Pseudo-Bonaventura al de lijfelijke
houdingen en al de aandoeningen van het kruisdrama tot in de geringste
bijzonderheden te beschrijven. Doch inmiddels schreed ook de picturale
techniek voort; de beeldende kunst haalt den voorsprong in, en meer dan
in. Met de kunst der Van Eyck's heeft de picturale uitbeelding der
heilige dingen een graad van detailleering en naturalisme bereikt, die
misschien strikt kunsthistorisch een begin kan heeten, maar
cultuurhistorisch een einde beduidt. De uiterste spanning in het aardsch
verbeelden van het goddelijke was hier bereikt; de mystische inhoud dier
verbeelding stond gereed om uit die beelden te ontvlieden en enkel den
lust aan den bonten vorm achter te laten.
Zoo is het naturalisme der Van Eyck's, dat men in de kunstgeschiedenis
pleegt op te vatten als een element, dat de Renaissance aankondigt,
veeleer te beschouwen als de volledige ontplooiing van den laat-
middeleeuwschen geest. Het is datzelfde natuurlijk verbeelden van het
heilige, dat waar te nemen viel in alles, wat de heiligenvereering
betreft, in de sermoenen van Johannes Brugman, in de uitgewerkte
bespiegelingen van Gerson en de beschrijvingen der hellepijn van
Dionysius den Kartuizer.
Het is altijd weer de vorm, die den inhoud dreigt te overwoekeren, en
hem belet, zich te verjongen. In de kunst der Van Eyck's is de inhoud
nog volkomen middeleeuwsch. Nieuwe gedachten spreekt zij niet uit. Zij
is een uiterste, een eindpunt. Het middeleeuwsche begrippensysteem stond
ten hemel toe volbouwd; er viel nog slechts aan te kleuren en te
versieren.
In de bewondering der groote schilderkunst zijn aan den tijdgenoot twee
dingen bewust geworden: de treffende voorstelling van het onderwerp en
de onbegrijpelijke kunstvaardigheid, de wonderlijke perfectie der
details, het volstrekt natuurgetrouwe. Aan den eenen kant een
waardeering, die meer in de sfeer van de vroomheid dan van de
schoonheidsontroering ligt, aan den anderen kant een naieve verbazing,
die naar onze opvattingen
|