t meer
denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende
uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al
gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam
op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf
ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde
de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars;
maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het
schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer
uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den
salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk
zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in
het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de
Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik
de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong;
daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek
was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het
water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de
masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk
mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen!
Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge;
ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon
geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht
dwong mij voor het raam te blijven staan!
Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde
al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De
samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer
vuur had gevat. Het water werd zoo teruggeslagen, dat de Nautilus er
door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller;
de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's,
die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den
grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken,
die in een ontzettend zog werden meegesleept.
Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter,
wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn
slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn
kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen.
Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner
helden, de afbeeld
|