deze bewoog zich niet.
"Kapitein?" vroeg ik.
Hij antwoordde niet.
Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan
reeds waren.
"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik.
Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het
was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde;
het was nog maar zes kilometer van ons af.
"Een kanonschot," antwoordde Ned Land.
"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou
ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam,
en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde."
"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad
doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in
zee beschieten?"
"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip
behoort?"
De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander
en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als
hij kon naar het schip.
"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft
geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip
is, want een lange wimpel waait van den grooten mast."
Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons
toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den
Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor
een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het
een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een
dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde
zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De
afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden,
die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote
snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een
kans tot redding aan.
"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op een kilometer afstands
voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen."
Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging
voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het
een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker,
dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken.
"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat
wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om
hem naar
|