hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer
achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn
kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus
zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik
niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde
naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het
plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen
niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor
het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het
plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek
van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het
buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den
langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon
hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven;
het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht;
bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot
tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke
dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn
snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen;
daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels
vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door.
"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God
helpe ons!"
Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij
ternauwernood inhouden.
Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende,
die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling
toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een
welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd
gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige
nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het
was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den
tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder
de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde.
Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel
dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te
denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een
woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon nie
|