er zee, en onder een drukking, welke gunstig
werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa
in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men
heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door
het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen
plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus
volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem
nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden
wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had
plaats gehad.
De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer,
waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top
nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze
vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij
kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet
meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog
verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannie te
komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts,
en voer weer naar de Europeesche zeeen. Een oogenblik zag ik kaap
Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de
duizenden schepen van Glasgow en Liverpool.
Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de
Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor
den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij
honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef
onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland
had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen.
Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden
wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het
Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed
het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte
kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats
op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam
de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan
ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het
Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde
hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik
had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort
|