|
"Ik wil je wel den weg wijzen, maar ik ga niet mee naar binnen," zei
Anna snel.
"Neen natuurlijk niet, dan zou het net zijn alsof ik niet alleen
durfde," zei Hedwig. "We moeten er om twee uur zijn; er staat dat de
barones dan te spreken is."
Anna vond alles goed. Zij hielp Hedwig zich zoo netjes mogelijk te maken
en er zoo oud mogelijk uit te zien, waartoe werkelijk het glad
geschuierde, opgestoken haar, de eenvoudige, zwarte hoed, waarvan Hedwig
in overdreven ijver nog gauw de klaprozen door een bouquetje viooltjes
van Arma verving en het donkere japonnetje het hunne bijdroegen. Anna
sloop even alleen uit om met een glans op haar gezicht terug te komen
met een paar keurige glace handschoenen. "Die moet je van mij aannemen,"
zei ze en Hedwig zei dankbaar: "Heel graag."
Zij waren blij toen het eindelijk tijd was om op weg te gaan en Anna,
die verreweg de zenuwachtigste was van de twee, slaakte een zucht van
verademing, toen Hedwig het hotel binnenging en zij, volgens afspraak,
buiten op haar bleef wachten. "Nu weten wij het ten minste gauw," dacht
ze.
Intusschen liep Hedwig moedig de ruime vestibule van het groote hotel
in. Ze keek bewonderend om zich heen naar de smaakvolle meubeltjes en de
hooge manden met bloeiende planten, die hier en daar waren neergezet,
tot de portier haar vroeg wat er van haar dienst was. Zij zeide het hem
en had nauwelijks het woord "barones" genoemd of een kellner stond naast
haar.
"Wenscht u aangediend te worden?" vroeg hij.
Hedwig knikte en haar hart begon sneller te kloppen, toen zij den
kellner de breede trap op volgde naar de eerste verdieping, waar al weer
een frissche bloemengeur haar te gemoet kwam. Zij hoorde hare
voetstappen niet over den dikken Smyrna looper, wat de gewaarwording van
deftige geheimzinnigheid, die over haar gekomen was, nog verhoogde.
Onwillekeurig boog zij even statig als de kellner zelf, toen hij beleefd
de deur van een kleine kamer voor haar opende en haar vroeg hier een
oogenblikje te willen wachten. Hedwig noemde hem haar naam, toen sloot
hij heel zacht de deur en verdween.
Wat een aardig kamertje was het, zoo vroolijk en licht! En men moest
hier in dit hotel wel veel van bloemen houden, dacht Hedwig; ook hier
zag zij er op de tafel staan, terwijl het behang en de lichte
overgordijnen met losse tuiltjes viooltjes als bezaaid waren.
Ze bleef stokstijf staan, toen ze vrij dicht in hare nabijheid een
kinderstem hoorde en daarop een andere stem,
|