er knielde zij neer om haar ochtendgebed te doen en God vuriger
dan ooit te smeeken haar te helpen; toen kleedde zij zich snel aan, nam
haar reistaschje op, drukte voorzichtig een kus op Claerchen's krulhaar,
legde haar briefje in de zitkamer, keek verlangend naar de deur van het
zijvertrek, waar haar moeder sliep, aarzelde even of zij er binnen zou
durven gaan, keerde zich snel af, zei zacht: "Dag mijn lief, lief
moedertje"--en liep naar beneden en het huis uit.
Toen zij op straat stond, keek ze nog even naar boven, hoog naar boven.
Achter dat smalle raam sliep haar moeder; als zij wakker werd, zou zij
haar missen....
Ze mocht nu echter geen tijd verliezen, niet langer staan te droomen. Al
was het ook nog zoo vroeg, ze moest zich haasten, als zij, wat haar plan
was, werkelijk den eersten trein naar Hamburg halen wilde, waar ze dan
om half tien zijn kon. Ze wilde daar de oude kindermeid Anna Schaub gaan
opzoeken, die jaren lang bij het gezin had gewoond en alles wist wat er
gebeurd was. Anna schreef telkens nog zulke hartelijke brieven aan
Hedwig's moeder; zij zou Hedwig zeker voort willen helpen en haar zeggen
wat ze doen moest om een geschikte betrekking te vinden. Want dat was
wat Hedwig wilde en ze geloofde stellig dat het wel gelukken zou; ze zou
dan flink gaan verdienen en een steun voor haar moeder kunnen zijn. Als
ze nu maar eerst in Hamburg was, dan kon ze terstond met Anna aan het
zoeken gaan!
Snel liep ze door. Zij was buiten adem, toen zij aan het station kwam
en juist had zij een kaartje genomen aan het 3^e-klasse loket en was op
het punt de wachtkamer in te gaan, toen zij een stem hoorde zeggen:
"Ik zag Hedwig Eiche ook staan zooeven. Waar die opeens naar toe wil?
Het moet treurig gesteld zijn daar aan huis...."
Hedwig keek niet om, maar haastte zich op het perron te komen. De trein
stond er al. Ze stapte vlug in en was blij, toen de portieren gesloten
waren en de trein zich in beweging zette. Zij begon nu vermoeid en
slaperig te worden; ze leunde in haar hoekje en sloot de oogen, al haar
best doende om zich te verzetten tegen het gevoel van angstige
gejaagdheid, dat zich van haar trachtte meester te maken. Ze wou flink
zijn, flink zijn, flink zijn, herhaalde ze zacht bij zichzelf. En ze
glimlachte even. Hedwig _Eiche_ heette ze immers, dan moest zij haar
naam toch ook eer aandoen! Ze dwong zich tot kalmte met die eigenaardige
krachtsinspanning, waarvan zij, jong als zij was, maar al te zeer de
m
|