ij de
kerkhoven binnen te gaan, om er geknield den psalm de profundis op te
zeggen. De Bretonsche schildknaap, dien hij verzoekt, de responsen te
zeggen, weigert het: neen, zegt hij, daar liggen zij, die mijn ouders en
vrienden gedood en hun huizen verbrand hebben.
Na zijn bevrijding wil hij barrevoets over het besneeuwde land van La
Roche-Derrien, waar hij indertijd gevangen was gemaakt, naar den schrijn
van Sint Yves, den vereerden beschermheilige van Bretagne, wiens leven
hij in zijn gevangenschap beschreven had, te Treguier. Het volk verneemt
het en bestrooit zijn weg met stroo en dekens, maar de graaf van Blois
kiest een anderen weg, en loopt zich de voeten stuk, zoodat hij in
vijftien weken niet gaan kon. [605] Terstond na zijn dood stellen zijn
vorstelijke verwanten, onder wie zijn schoonzoon Lodewijk van Anjou, een
poging in het werk, om hem heilig te doen verklaren. Te Angers heeft in
1371 het proces plaats, dat tot zijn zaligspreking leidt.
Het vreemde nu is, dat deze Charles de Blois, als men Froissart mag
vertrouwen, een bastaard heeft gehad. "La fu occis en bon couvenant li
dis messires Charles de Blois, le viaire sus ses ennemis (met het
aangezicht naar den vijand), et uns siens filz bastars qui s'appeloit
messires Jehans de Blois, et pluiseur aultre chevalier et escuier de
Bretagne". [606] Moet men het als evidente onwaarheid verwerpen? [607]
Of zal men aannemen, dat hier de bestaanbare tegenstrijdigheid, die op
te merken viel bij Louis d'Orleans, bij Philips den Goede en zooveel
anderen, haar toppunt heeft bereikt?
Zulk een vraag stelt het leven van een anderen hoog-adellijken heilige
uit dien tijd, Pierre de Luxembourg, niet. Deze telg van het
Luxemburgsche gravengeslacht, dat in de veertiende eeuw zoowel in het
Duitsche rijk als aan de hoven van Frankrijk en Bourgondie zulk een
aanzienlijke plaats innam, is een treffend voorbeeld van wat William
James "the under-witted saint" noemt: [608] den engen geest, die slechts
in een angstvallig afgesloten wereldje van vrome gedachten kan leven.
Hij was in 1369 geboren, niet lang dus voor zijn vader Guy in den strijd
tusschen Brabant en Gelre bij Baesweiler (1371) sneuvelde. Zijn
geestelijke geschiedenis voert al weer naar het klooster der Celestijnen
te Parijs, waar hij reeds als achtjarige knaap verkeert met Philippe de
Mezieres. Hij wordt als kind reeds overladen met kerkelijke waardigheden,
verscheiden kanunnikschappen; als hij vijftien jaar is, het bis
|