an een groot aantal
Ciceroniaansche brieven vol humanistenwendingen, humanistenrhetoriek en
humanistenijdelheid. Hij en zijn vrienden Gontier en Pierre Col staan in
briefwisseling met den ernstigen reformgezinden theoloog Nicolaas de
Clemanges.
Het was Jean de Montreuil zeker ernst met zijn litterair standpunt. Hoe
meer ik,--schrijft hij aan een ongenoemd rechtsgeleerde, die den Roman
bestreden had,--het gewicht der mysterien en de mysterien van het
gewicht van dat diepe en beroemde werk van meester Jean de Meun
doorvorsch, hoe meer ik mij verbaas over uwe afkeuring. Tot zijn
laatsten snik zal hij het verdedigen, en er zijn er velen, zooals hij,
die met geschrift, met stem en hand die zaak zullen dienen. [372]
En als om te bewijzen, dat er in dien strijd over den _Roman de la rose_
toch meer stak dan een stuk uit het groote gezelschapsspel van het
hofleven, nam tenslotte een man het woord, die wat hij sprak, terwille
van de hoogste zedelijkheid en zuiverste leer sprak, de beroemde
theoloog en kanselier der Parijsche universiteit Jean Gerson. Uit zijn
boekvertrek, des avonds 18 Mei 1402, dateerde hij een tractaat tegen den
_Roman de la rose_. Het is een antwoord op de bestrijding van een vorig
schrijven van Gerson door Pierre Col, [373] en ook dit was niet het
eerste geschrift, dat Gerson aan den Roman wijdde; het boek scheen hem
de gevaarlijkste pest, de bron van alle onzedelijkheid; hij wilde het
bij elke gelegenheid bestrijden. Herhaaldelijk trekt hij te velde tegen
den verderfelijken invloed "du vicieux romant de la rose." [374] Als hij
er een exemplaar van had,--zegt hij--, dat het eenige was, en duizend
pond waard, dan zou hij het liever verbranden, dan het te verkoopen om
in het licht te worden gegeven.
Gerson ontleende den vorm van zijn betoog aan den tegenstander zelf: een
allegorisch vizioen. Op een morgen ontwakende voelt hij zijn hart hem
ontvlieden, "moyennant les plumes et les eles de diverses pensees, d'un
lieu en autre jusques a la court saincte de crestiente." Daar ontmoet
het Justice, Conscience en Sapience, en hoort, hoe Chastete den Fol
amoureux, dat is Jean de Meun, aanklaagt, die haar van de aarde met al
haar volgelingen verbannen heeft. Haar "bonnes gardes" zijn juist de
booze figuren van den roman: "Honte, Paour et Dangier le bon portier,
qui ne oseroit ne daigneroit ottroyer neis (pas meme) un vilain baisier
ou dissolu regart ou ris attraiant ou parole legiere." Een reeks van
verwijten slin
|