n brieven en gedichten begint. Peronnelle is trotsch op
haar litteraire verbintenis; zij maakt er aanvankelijk geen geheim van.
Zij wil, dat hij hun gansche liefde naar waarheid zal te boek stellen,
met inlassching van hun brieven en gedichten. Hij volbrengt die taak met
vreugde; "je feray, a vostre gloire et loenge, chose dont il sera bon
memoire". [393] "Et, mon tres-dous cuer,--schrijft hij haar--, vous
estes courrecie de ce que nous avons si tart commencie? (hoe had zij
eerder gekund?) par Dieu aussi suis-je (met meer reden); mais ves-cy le
remede: menons si bonne vie que nous porrons, en lieu et en temps, que
nous recompensons le temps que nous avons perdu; et qu'on parle de nos
amours jusques a cent ans cy apres, en tout bien et en toute honneur;
car s'il y avoit mal, vous le celeries a Dieu, se vous povies". [394]
Wat er met een eerbare liefde bestaanbaar was, leert het verhaal,
waarmee Machaut de brieven en gedichten aaneenrijgt. Hij krijgt, op zijn
verzoek, haar geschilderd portret, dat hij eer bewijst als zijn God op
aarde. Vol angst over zijn eigen gebreken gaat hij de eerste samenkomst
tegemoet, en zijn geluk is uitbundig, wanneer zijn voorkomen de jonge
geliefde niet afschrikt. Zij legt zich onder een kerseboom in zijn
schoot te slapen, of kwansuis te slapen. Zij schenkt hem grooter
gunsten. Een pelgrimage naar Saint Denis en de Foire du Lendit geeft de
gelegenheid, om eenige dagen te zamen te zijn. Op een middag is het
gezelschap doodmoe van de drukte en de zomerhitte; het was midden Juni.
Zij vinden in de overvolle stad een onderkomen bij een man, die hun een
kamer met twee bedden afstaat. Op het eene legt zich in de donker
gemaakte kamer ter middagrust Peronnelle's schoonzuster, op het andere
zij zelf met haar kamenier. Zij dringt den schuchteren dichter, om zich
tusschen haar beiden te leggen; hij ligt doodstil uit vrees van haar te
storen, en als zij ontwaakt, beveelt zij hem, haar te omhelzen. Als het
einde van het reisje nadert, en zij zijn droefheid bespeurt, staat zij
hem toe, haar tot afscheid te komen wekken. En ofschoon hij ook bij die
gelegenheid blijft spreken van "onneur" en "onneste", is het bij zijn
vrij onomwonden verhaal niet duidelijk, wat zij hem nog geweigerd kan
hebben. Zij geeft hem het gouden sleuteltje van haar eer, haar schat, om
die zorgvuldig te behoeden, maar het moet wel opgevat worden als haar
eerbaarheid voor de menschen, wat er nog te bewaren viel. [395]
Meer geluk was de
|