e. Elk liefdegeval werd op die wijze naar strenge
normen gediscuteerd--"Beau sire, wat zoudt ge liever willen: dat men
kwaad sprak van uw geliefde en gij haar goed bevondt, of dat men goed
van haar sprak en gij haar slecht vondt?"--Waarop overeenkomstig het
hooge formeele eerbegrip en de dure plicht van den minnaar om voor de
uiterlijke eer der geliefde te waken, het antwoord luiden moest: "Dame,
j'aroie plus chier que j'en oisse bien dire et y trouvasse mal."
--Wanneer een dame door haar eersten minnaar wordt veronachtzaamd,
handelt zij dan trouweloos, door een tweeden te nemen, die oprechter is?
Mag een ridder, die elke hoop heeft opgegeven, zijn dame te zien, daar
een jaloersche echtgenoot haar opgesloten houdt, zich eindelijk tot een
nieuwe liefde wenden? Wanneer een ridder zich van zijn geliefde keert
tot een vrouw van hoog aanzien, en daarop, teruggewezen, opnieuw haar
genade inroept, laat haar eer haar dan toe, hem te vergeven? [390] Van
deze casuistiek is het maar een schrede naar de behandeling der
liefdevragen geheel in procesvorm, zooals Martial d'Auvergne ze geeft in
de _Arrestz d'amour._
Al deze omgangsvormen der liefde kennen wij slechts uit hun neerslag in
de litteratuur. Zij hoorden thuis in het werkelijk leven. De code van
hoofsche begrippen, regels en vormen diende niet uitsluitend, om er
versjes mee te maken, maar om ze toe te passen in het aristocratische
leven, of althans in de conversatie. Het is evenwel heel moeilijk, om
door de sluiers der poezie heen het leven van den tijd te zien. Want ook
waar een werkelijke liefde zoo nauwkeurig mogelijk wordt beschreven, is
het toch van uit den waan van het geijkte ideaal, met den technischen
toestel der gangbare liefdesbegrippen, in de styleering van het
litteraire geval. Zoo is het met het, al te lange, relaas van een
dichterliefde tusschen een ouden poeet en een veertiendeeeuwsche
Bettina, _Le livre du Voit-Dit_ (d.w.z. Ware geschiedenis) van Guillaume
de Machaut. [391] Hij moet ongeveer zestig jaar oud zijn geweest, toen
de ongeveer achttienjarige Peronnelle d'Armentieres [392], uit een
aanzienlijk geslacht in Champagne, hem in 1362 haar eerste rondel zond,
waarin zij den onbekenden beroemden dichter haar hart aanbood, terwijl
zij hem liet verzoeken, een dichterlijke liefdescorrespondentie met haar
te beginnen. De arme dichter, ziekelijk, aan een oog blind, geplaagd
door de jicht, is onmiddellijk in vlam. Hij beantwoordt haar rondel, en
een wisseling va
|