aarbaar,
dat het hof het strenge ideaal van de edele trouw beleed. Doch als men
zou verwachten, dat nu ook de 700 leden, die bekend zijn uit de ongeveer
vijftien jaren, dat men van het bestaan van het gezelschap verneemt,
allen als Boucicaut de oprechte medestanders van Christine de Pisan, de
vijanden dus van den _Roman de la rose_ zijn geweest, komt men in strijd
met de feiten. Wat men van de zeden van Antonie van Brabant en andere
hooge heeren weet, maakt hen weinig geschikt tot verdedigers van
vrouweneer. Een der leden, een zekere Regnault d'Azincourt, is de
aanlegger van een mislukte schaking in grooten stijl, met twintig
paarden en een priester, van een jonge kramersweduwe. [379] Een ander
lid, de graaf van Tonnerre, staat schuldig aan een dergelijk vergrijp.
En als om afdoende te bewijzen, dat het alles slechts een schoon
gezelschapsspel was: de bestrijders van Christine de Pisan zelf in den
letterkundigen twist over den _Roman de la rose_ vindt men onder de
leden: Jean de Montreuil, Gontier en Pierre Col. [380]
* * * * *
Het is uit de litteratuur, dat men de liefdevormen van den tijd moet
leeren kennen, maar het is in het leven zelf, dat men ze zich moet
voorstellen. Daar was een heel stelsel van geijkte vormen, om een jong
leven van aristocratischen omgang mee te vullen. Wat al teekens en
figuren der liefde, die de latere eeuwen gaandeweg hebben prijsgegeven.
In plaats van Amor alleen had men de gansche zonderling persoonlijke
mythologie van den _Roman de la rose_. Zonder twijfel immers hebben Bel
accueil, Doux-penser, Faux semblant en de rest ook buiten de directe
litteratuurproducten in de verbeelding geleefd. Dan was er al de teedere
beteekenis der kleuren in kleeding, bloemen en sieraad. Voor Rabelais
was het een voorwerp van spot geworden, dat men naar de symbolische
beteekenis der kleuren vroeger zijn pages kleedde, zijn handschoen
borduurde en wat niet al. [381] In de veertiende en vijftiende eeuw nam
die kleurensymboliek in het amoureuze leven een gewichtige plaats in.
Wanneer Guillaume de Machaut voor het eerst zijn onbekende geliefde
ziet, is hij verrukt, dat zij bij een wit kleed een kaproen draagt van
hemelsblauwe stof met groene papegaaien, want groen is de kleur der
nieuwe liefde en blauw van de trouw. Later als het hooggetij van zijn
dichterliefde voorbij is, droomt hij, dat haar beeltenis, die boven zijn
bed hangt, het hoofd afwendt, en geheel in het groen gekl
|