gert Kuischheid den Fol amoureux tegen: hij laat door de
vermaledijde oude vrouw leeren, "comment toutes jeunes filles doivent
vendre leurs corps tost et chierement sans paour et sans vergoigne, et
qu'elles ne tiengnent compte de decevoir ou parjurer." Hij hoont het
huwelijk en het kloosterleven; hij richt al de fantazie op de
vleeschelijke lusten, en wat het ergste is, hij laat door Venus, door
Nature, zelfs door Dame Raison de begrippen van het Paradijs en de
christelijke mysterien vermengen met die van het zingenot.
Inderdaad, daar school het gevaar. Het groote werk met zijn vereeniging
van felle zinnelijkheid, hoonend cynisme en elegant symbolisme wekte in
de geesten een sensueel mysticisme, dat den ernstigen theoloog een
afgrond van zondigheid moest schijnen. Wat had niet Gerson's
tegenstander, Pierre Col, durven beweren! [375] Alleen de fol amoureux
zelf kan over de waarde van die dolle passie oordeelen; wie haar niet
kent, ziet haar slechts in een spiegel en een raadsel. Hij leende dus
voor de aardsche liefde het heilige woord van den brief aan de
Corinthen, om van haar te spreken, zooals de mysticus het van zijn
ekstase doet! Hij waagde het, te verklaren, dat Salomo's hoogheid tot
lof van Pharao's dochter is gedicht. Zij die het boek van de _Rose_
hebben gesmaad, hebben voor Baal hun knieen gebogen. De Natuur wil niet,
dat een man een vrouw genoeg zij, en de Genius der Natuur is God. Ja,
hij durft Lucas II 23 misbruiken, om uit het evangelie zelf te bewijzen,
dat eertijds de vrouwelijke geslachtsorganen, de roos van den roman,
heilig zijn geweest. En vol vertrouwen in al die blasphemie roept hij de
verdedigers van het werk op, een turbe van getuigen, en dreigt Gerson,
dat deze zelf vervallen zal in een zinnelooze liefde, zooals het anderen
godgeleerden voor hem is gebeurd.
Het gezag van den _Roman de la rose_ is door Gerson's aanval niet
getaand. In 1444 biedt een kanunnik van Lisieux, Estienne Legris, aan
Jean Lebegue, griffier van de rekenkamer te Parijs, een _Repertoire du
roman de la rose_ van zijn hand. [376] Nog in het laatst der vijftiende
eeuw kan Jean Molinet verklaren, dat de uitspraken van de _Rose_
gangbaar waren als algemeene spreekwoorden. [377] Hij voelt zich
geroepen, om van den geheelen roman een moraliseerenden commentaar te
geven, waar de bron uit het begin van het gedicht tot symbool van den
doop wordt, de nachtegaal, die tot de liefde roept, de stem van
predikers en godgeleerden, en de ro
|