nignement
A genoux en humilite
Delez l'autel moult closement,
Tout nu le chief piteusement,
Maiz au jour d'uy, si come beste,
On vient a l'autel bien souvent
Chaperon et chapel en teste." [503]
Op de feestdagen, klaagt Nicolaas van Clemanges, gaan maar weinigen naar
de mis. Zij hooren die niet tot het einde aan, en vergenoegen zich, even
het wijwater aan te raken, door een kniebuiging Onze Lieve Vrouw te
groeten, of een heiligenbeeld te kussen. Hebben zij de hostie zien
heffen, dan beroemen zij er zich op als een groote weldaad aan Christus.
De metten en den vesper viert de priester meestal met zijn helper
alleen. [504]--De heer van het dorp en patronaatsheer der kerk laat den
priester kalm wachten met de mis, tot hij en zijn vrouw zijn opgestaan
en zich gekleed hebben. [505]
De heiligste feesten, de Kerstnacht zelf, worden in ongebondenheid
doorgebracht, met kaartspelen, vloeken en schandelijke taal; vermaant
men het volk, dan beroept het er zich op, dat de groote heeren, de
klerken en prelaten het ongestraft doen. [506] Op de vigilien der
feestdagen wordt in de kerken zelf met losbandige liederen gedanst;
priesters geven het voorbeeld, om die nachtwaken door te brengen met
dobbelspel en vloeken. [507] De raad van Straatsburg schonk jaarlijks
1100 liter wijn voor hen, die in het Munster den Sint Adolfsnacht
"wakend en in gebed" doorbrachten. [508] Een stedelijk magistraat
beklaagt zich bij Dionysius den Kartuizer, dat de jaarlijksche
processie, in zijn stad met een heilige reliquie verricht, de aanleiding
was tot tal van onbetamelijkheden en drinkgelagen. Hoe daar een einde
aan te maken? De magistraat zelf zou er niet gemakkelijk van te
overtuigen zijn, want de processie bracht de stad voordeel aan; zij
bracht volk in de stad, dat er moest overnachten, eten en drinken. En
het was nu eenmaal zoo gewoonte. Dionysius kende het euvel; hij wist,
hoe tuchteloos men bij processies optrad, pratende, lachende,
onbeschaamd rondkijkende, belust op drinken en ruw vermaak. [509] Het
past wonderwel bij den optocht der Gentenaren naar de kermis van Houthem
met den schrijn van Sint Lieven. Vroeger, zegt Chastellain, plachten de
notabelen het heilig lichaam te dragen "en grande et haute solempnite et
reverence", maar nu is het "une multitude de respaille et de
garconnaille mauvaise"; zij dragen hem schreeuwend en joelend, zingend
en dansend, onder honderd potsen, en allen zijn dronken. Zij zijn
gewapend b
|