ridderlijke levensideaal. Het was
een hoofsche twistvraag geworden in dien bonten kring van weelderig-
aristocratisch leven rondom den Franschen koning en zijn ooms van Berry
en Bourgondie, welke opvatting der liefde voor den waren edelman de
voorkeur verdiende; die van de echte courtoisie met haar smachtende
trouw en eerbaren dienst aan een dame, of die van den _Roman de la
rose_, waar de trouw slechts het middel was in dienst der jacht op de
vrouw. De edele ridder Boucicaut had zich met zijn tochtgenooten op een
reis naar het Oosten in 1388 tot den pleitbezorger der ridderlijke trouw
gemaakt, en met het dichten van het _Livre des cent ballades_ zich den
tijd gekort. De beslissing tusschen flirt en trouw wordt er den
beaux-esprits van het hof voorgelegd.
Uit een dieper ernst welde het woord, waarmee eenige jaren later
Christine de Pisan zich in den strijd waagde. Deze moedige verdedigster
van vrouweneer en vrouwenrechten wendde zich tot den liefdegod met een
dichterlijken brief, die de klacht der vrouwen behelsde tegen al het
bedrog en al den smaad der mannen. [370] Zij wees de leer van den _Roman
de la rose_ met verontwaardiging van de hand. Sommigen vielen haar bij,
maar het werk van Jean de Meun had nog altijd een schaar van
hartstochtelijke vereerders en verdedigers. Er volgde een litteraire
strijd, waarin tal van voor- en tegenstanders het woord namen. En geen
geringe voorstanders waren het, die de _Rose_ hoog hielden. Vele knappe,
wetenschappelijke, doorgeleerde mannen,--verzekerde de proost van
Rijssel, Jean de Montreuil--, stelden den _Roman de la rose_ zoo hoog,
dat zij hem bijna vereerden (paene ut colerent), en dat zij liever hun
hemd zouden missen dan dat boek. [371]
Het is voor ons niet gemakkelijk, de geestes- en gemoedssfeer te
begrijpen, waaruit de verdediging voortkwam. Want het waren geen wufte
hofjonkers, maar ernstige hooge ambtenaren, geestelijken zelfs tendeele,
zooals de genoemde proost van Rijssel Jean de Montreuil, secretaris van
den dauphin, later van den hertog van Bourgondie, die er met zijn
vrienden Gontier en Pierre Col in dichterlijke of latijnsche brieven
over correspondeerde, en anderen aanspoorde, om toch de verdediging van
Jean de Meun op zich te nemen. Het eigenaardigste is, dat deze kring,
die zich aldus kampioen stelde voor dat bonte, wulpsche, middeleeuwsche
werk, dezelfde is, waar de eerste kiemen van het Fransche humanisme
gekweekt werden. Jean de Montreuil is de schrijver v
|