ats, waarop twintig
parochien het recht van begraven hadden, dat na verloop van eenigen tijd
de beenderen werden opgegraven en de steenen verkocht. Het heette, dat
een lichaam er in negen dagen tot op de beenderen verging. [454]
Schedels en beenderen werden dan opgestapeld in de knekelzolders boven
de zuilengang, die het kerkhof aan drie zijden omringde: bij duizenden
lagen zij daar open en bloot voor het gezicht, en preekten de les van
gelijkheid. Onder de arcaden was in de schildering en de verzen van den
Doodendans diezelfde les te zien en te lezen. Voor het maken van de
"beaux charniers" had onder anderen de edele Boucicaut geld gegeven.
[455] Aan het portaal der kerk had de hertog van Berry, die daar rusten
wilde, de voorstelling van de drie dooden en de drie levenden laten
beeldhouwen. Later, in de zestiende eeuw, verrees op het kerkhof nog de
groote Dood, die in het Louvre eenzaam de eenige rest uitmaakt van al
wat daar bijeen was.
Deze plek nu was voor de Parijzenaars der vijftiende eeuw als een luguber
Palais royal van 1789. Te midden van het voortdurende begraven en weer
opgraven was het er een wandelplaats en een vereenigingspunt. Men vond
er winkeltjes bij de knekelhuizen en lichte vrouwen onder de arcaden.
Een ingemetselde kluizenares aan de zijde der kerk verhoogde de
bezienswaardigheid. Soms kwam een bedelmonnik preeken op de plaats, die
zelf een preek in middeleeuwschen stijl was. Soms verzamelde er zich een
processie van kinderen: 12500, zegt de burger van Parijs, allen met
kaarsen, die een Innocent naar de Notre Dame en weer terug droegen.
Zelfs feesten werden er gegeven. [456] Zoo was het huiveringwekkende
weer alledaagsch geworden.
In de zucht tot directe verbeelding van den dood, waarbij al het
onverbeeldbare moest worden prijsgegeven, werden alleen de grovere
aspecten van den dood in het bewustzijn gedrongen. In de macabere visie
van den dood ontbreekt zoo goed als al het teere, al het elegische. En
in den grond is het een zeer deeszijdig, zelfzuchtig gezicht op den
dood. Het is niet de rouw om het gemis van geliefden, maar de spijt om
den eigen komenden dood, enkel gezien als onheil en verschrikking. Daar
is geen gedachte in aan den dood als trooster, aan het einde van lijden,
aan de begeerde rust, de vervulde of de afgebroken taak, geen teedere
herinnering, geen berusting. Niets van de "divine depth of sorrow".
Slechts een enkele maal klinkt er een weeker accent. In den doodendans
spreekt de
|