het liefdeleven cultuur wilde worden, als onecht en
leugenachtig worden verzaakt. Noch het dwepende ideaal van edele,
kuische riddertrouw, noch de wreed-verfijnde wellust van den _Roman de
la rose_, noch de zoete, gemakkelijke fantazie der pastorale, konden
bestaan voor den storm van het leven zelf. Die storm blies van alle
kanten. Van het geestelijk leven uit klinkt de vervloeking van alles wat
der liefde is, als de zonde, die de wereld verderft. Onder in den
schitterenden kelk van den _Roman de la rose_ ziet de moralist al den
bitteren droesem. "Vanwaar,--roept Gerson uit--vanwaar de bastaarden,
vanwaar de kindermoorden, de afdrijvingen, vanwaar de haat en de
vergiftiging van echtgenooten?" [417]
Van den kant der vrouwen zelf klinkt een andere aanklacht. Al die
conventioneele vormen der liefde zijn mannenwerk. Ook waar zij in
geidealiseerde vormen gegoten is, blijft die gansche erotische cultuur
door en door mannelijk-zelfzuchtig. Wat is de altijd herhaalde smaad
tegen het huwelijk en over de zwakheden van de vrouw: haar ontrouw en
haar ijdelheid, anders dan de dekmantel der mannelijke zelfzucht? Op al
dien smaad antwoord ik enkel, zegt Christine de Pisan: het zijn niet de
vrouwen, die de boeken gemaakt hebben. [418]
Er is inderdaad noch in de erotische, noch in de vrome litteratuur der
Middeleeuwen een spoor van echt medelijden met de vrouw, met haar
zwakheid en de gevaren en smarten, die haar de liefde bereidt. Het
medelijden had zich geformaliseerd in het fictieve ridderlijke ideaal
van de bevrijding der maagd, waar het eigenlijk enkel sensueele
prikkeling en zelfvoldoening was. Nadat de schrijver van de _Quinze
joyes de mariage_ al de zwakheden der vrouwen in een mat en fijn
gekleurde satire heeft opgesomd, biedt hij wel aan, om nu ook de
verongelijking der vrouwen te beschrijven, [419] maar hij doet het niet.
Om een teere, vrouwelijke stemming uitgedrukt te vinden, moet men het
Christine zelf vragen, zooals in haar versje, dat begint:
"Doulce chose est que mariage,
Je le puis bien par moy prouver".... [420]
Doch hoe zwak klinkt het geluid van een enkele vrouw tegen dat koor van
hoon, waarin de platte bandeloosheid instemt met de zedepreek. Want er
is maar een geringe afstand tusschen de homiletische vrouwenverachting
en de ruwe ontkenning der ideale liefde door de prozaische zinnelijkheid,
door de wijsheid van de bittertafel.
Het schoone spel van de liefde als levensvorm bleef gespeeld in den
|