Aan elk
heiligste mysterie hecht zich, als een korst van schelpen aan een schip,
een aangroeisel van uiterlijke geloofselementen, die het ontwijden. De
ontzaglijke doordrongenheid van het wonder der eucharistie plant zich
aan de oppervlakte voort in het nuchterste en materieelste bijgeloof:
bij voorbeeld dat men op den dag, waarop men mis gehoord heeft, niet
blind kan worden of een beroerte krijgen, dat men gedurende den tijd,
dat men de mis hoort, niet ouder wordt. [469] De Kerk heeft er
voortdurend tegen te waken, dat God niet al te zeer op aarde wordt
gebracht. Zij verklaart het kettersch, te beweren, dat Petrus, Johannes
en Jacobus bij Christus' transfiguratie het goddelijk wezen even klaar
hadden gezien, als zij het nu doen in den hemel. [470] Het was
godslastering, dat een der navolgsters van Jeanne d'Arc beweerde, God
gezien te hebben in een lang wit kleed met een rood overkleed. [471]
Doch kon het volk het helpen, dat het niet de fijne onderscheidingen
wist te maken, die de theologie voorschreef, waar de Kerk zooveel bonte
stof aan de verbeelding bood?
Gerson zelf hield zich niet vrij van het euvel, dat hij bestreed. Hij
verheft zijn stem tegen de ijdele nieuwsgierigheid, [472] en bedoelt
daarmee den geest van onderzoek, die de natuur wil leeren kennen in haar
uiterste geheimen. Maar hij zelf wroet met onbescheiden nieuwsgierigheid
in de kleinste uiterlijke bijzonderheden der heilige dingen. Zijn
bijzondere vereering voor den heiligen Joseph, voor wiens feest hij op
allerlei wijzen werkt, maakt hem benieuwd, om alles van Joseph te weten.
Hij verdiept zich in al de bijzonderheden van diens huwelijk met Maria,
hun samenleven, zijn onthouding, hoe hij haar zwangerschap leerde kennen,
hoe oud hij was. Van de caricatuur, die de kunst van Joseph dreigde te
maken: den ouden slovenden man, zooals Deschamps hem beklaagde, wil
Gerson niet weten: Joseph was nog geen vijftig jaar, zegt hij. [473]
Elders veroorlooft hij zich een bespiegeling over de lichamelijke
samenstelling van Johannes den Dooper: "semen igitur materiale ex qua
corpus compaginandum erat, nec durum nimis nec rursus fluidum
abundantius fuit". [474] De beroemde volksprediker Olivier Maillard
pleegt zijn gehoor na de inleiding te onthalen op "une belle question
theologale", bij voorbeeld, of de Maagd zoo actief had meegewerkt tot de
ontvangenis van Christus, dat zij waarlijk Moeder Gods mocht heeten; of
het lichaam van Christus asch zou zijn geworden, indien
|