nature que quant l'en (on) est plus au divin office, c'est tant
comme le prestre tient nostre seigneur sur l'autel, lors leur venoit
plus de menus pensiers". [407]--Deze diepe zielkundige observatie
konden Machaut en Peronnelle beamen. Doch overigens welk een verschil
in opvatting tusschen den dichter en den ridder! Hoe nu met deze
austeriteit weer te rijmen, dat de vader zijn dochters ter leering
herhaaldelijk vertelsels opdischt, die om hun scabreuzen inhoud in de
_Cent nouvelles nouvelles_ niet misplaatst zouden zijn geweest?
Juist het gering verband van de schoone vormen van het hoofsche
liefdesideaal met de realiteit van verloving en huwelijk maakte, dat het
element van spel, van conversatie, van litterair vermaak in alles wat
het verfijnde liefdeleven betrof, zich te ongehinderder kon ontplooien.
Het ideaal der liefde, de schoone fictie van trouw en opoffering had
geen plaats in de zeer materieele overleggingen, waarmee een huwelijk,
en bovenal een adellijk huwelijk tot stand kwam. Het kon slechts worden
beleefd in de gedaante van een bekorend of hartverheffend spel. Het
tournooi gaf dat spel der romantische liefde in zijn heroieken vorm.
De pastorale idee leverde den idyllischen vorm ertoe.
De pastorale is in haar wezenlijkste beteekenis iets meer dan een
litterair genre. Het is niet te doen om de beschrijving van het
herdersleven met zijn eenvoudige en natuurlijke geneuchten, maar om het
naleven ervan. Het is een Imitatio. Er was een fictie, dat in het
herdersleven de ongestoorde natuurlijkheid der liefde verwezenlijkt was.
Daarheen wou men vlieden, zoo niet in werkelijkheid, dan in droom.
Telkens weer heeft het herdersideaal moeten dienen als geneesmiddel,
om de geesten te bevrijden uit de kramp van een opgeschroefde
dogmatiseering en formaliseering der liefde. Men snakte naar verlossing
uit de knellende begrippen van ridderlijke trouw en dienst, uit den
bonten toestel der allegorie. En ook uit de ruwheid, de baatzucht en
de maatschappelijke zonden van het liefdeleven der werkelijkheid. Een
gemakkelijk bevredigde, eenvoudige liefde, temidden van onschuldig
natuurgenot. Dat scheen het deel van Robin en Marion, van Gontier en
Helayne. Zij waren de gelukkigen, de benijdbaren; de veelgesmade dorper
wordt op zijn beurt het ideaal.
De late Middeleeuwen evenwel zijn nog zoo echt aristocratisch en zoo
weerloos tegenover een schoonen waan, dat de cultuur het niet verder
brengt dan het toepassen van een zeer gekunst
|