weerde, dat het Dwazenfeest,
waarmee in kerken en kloosters de wintermaand gevierd werd, even
geheiligd was als dat van Mariae ontvangenis. [460] Nicolas de Clemanges
schreef een tractaat tegen het instellen en vieren van nieuwe feesten;
er waren er van die nieuwe, verklaarde hij, waarbij ongeveer de geheele
liturgie van apocryphen aard was, en met instemming gewaagt hij van den
bisschop van Auxerre, die de meeste feestdagen had afgeschaft. [461]
Pierre d'Ailly richt zich in zijn geschrift _De reformatione_ [462]
tegen de voortdurende vermeerdering van kerken, feesten, heiligen,
rustdagen, tegen den overvloed van beelden en schilderijen, de al te
groote uitvoerigheid van den dienst, het opnemen van apocryphe
geschriften in de liturgie der feesten, tegen de invoering van nieuwe
hymnen en gebeden of andere willekeurige nieuwigheden, tegen de al te
strenge vermeerdering van vigilien, gebeden, vasten, onthoudingen. Er
was een neiging, om aan elk punt uit de vereering van de Moeder Gods een
specialen dienst te verbinden. Er waren bijzondere missen, later door de
Kerk afgeschaft, van Maria's vroomheid, van haar zeven smarten, van alle
Mariafeesten te zamen, van haar zusteren Maria Jacobi en Maria Salome,
van den engel Gabriel, van al de heiligen, die den geslachtsboom des
Heeren uitmaakten. [463] Verder zijn er te veel kloosterorden, zegt
d'Ailly, en dit leidt tot verscheidenheid van gebruiken, tot afzondering
en hoogmoed, tot ijdele verheffing van den eenen geestelijken staat
boven den anderen. Vooral de bedelorden wil hij beperken. Hun toestand
is schadelijk voor de leprozenhuizen en hospitalen en voor de andere
echte armen en ellendige behoeftigen, wien het recht en de ware titel
des bedelens toekomt. [464] Hij wil de preekende questierders van den
aflaat uit de kerk verbannen, die haar bezoedelen met hun leugens en
haar belachelijk maken. [465] Waar moet het heen met de voortdurende
stichting van nieuwe vrouwenconventen zonder voldoende middelen?
Men ziet, het is meer tegen het quantitatieve euvel, dat Pierre d'Ailly
te velde trekt, dan tegen het qualitatieve. Hij trekt, met uitzondering
van zijn schimp tegen den aflaatpreek, niet uitdrukkelijk de vroomheid
en heiligheid van al die praktijken in twijfel; hem bezwaart hun
ongebreideld aangroeien als zoodanig; hij ziet de Kerk verstikken onder
dien last van bijzonderheden. Toen Alanus de Rupe zijn nieuwe broederschap
van den rozenkrans propageert, richt zich het verzet ook
|