meer tegen de
nieuwigheid op zich zelf dan tegen den inhoud ervan. Vertrouwend op de
werking van zulk een grootsche gebedsgemeenschap, als Alanus zich
voorstelde, zou het volk de voorgeschreven penitenties, de geestelijkheid
de canonieke getijden verwaarloozen. De parochiekerken zouden leegloopen,
als de broederschap enkel in de kerken der Franciscanen en Dominicanen
vergaderde. Uit de bijeenkomsten konden licht partijzucht en samenzweringen
voortkomen. En ten slotte verwijt men hem ook: het zijn droombeelden,
phantasieen en oudewijvenpraatjes, die de broederschap voor groote en
wonderlijke openbaringen verkoopt. [466]
De bijna mechanische wijze, waarop de heilige gebruiken zich neigden te
vermenigvuldigen, wanneer geen strenge autoriteit besnoeiend ingreep,
heeft een karakteristiek voorbeeld in de wekelijksche vereering der
Onnoozele kinderen. Aan de herdenking van den Bethlehemschen kindermoord
op 28 December verbond zich evenzeer allerlei half-heidensch midwinter-
bijgeloof als sentimenteele aandoening over den gruwel van dit
martelaarschap; de dag gold als een ongeluksdag. En nu plachten velen
gedurende het heele jaar den weekdag, waarop het laatst Onnoozele
kinderen gevallen was, als een ongeluksdag te ontzien. Men mocht dien
dag geen werk beginnen, geen tocht aanvaarden. De dag heette eenvoudig
"les Innocents" evenals het feest zelf. Lodewijk XI nam dit gebruik
nauwgezet in acht. De kroning van Eduard IV werd nog eens overgedaan,
omdat men haar eerst op den ongelukkigen dag der week had verricht. Rene
van Lotharingen moest van een gevecht afzien, omdat zijn landsknechten
weigerden, op grond dat het de weekdag van Onnoozele kinderen was. [467]
Johannes Gerson neemt uit dit gebruik de aanleiding tot een tractaat
tegen het bijgeloof in het algemeen en dit in het bijzonder. [468] Hij
is een dergenen geweest, die het gevaar van die woekering der
godsdienstige denkbeelden voor het kerkelijk leven duidelijk hebben
gezien. Met zijn scherpen, ietwat nuchteren geest ziet hij ook iets van
den zielkundigen grond voor het opkomen van al die denkbeelden. Zij
spruiten voort "ex sola hominum phantasiatione et melancholica
imaginatione"; het is een bederf van de verbeeldingskracht; deze berust
op een inwendig hersenletsel, en dit weer op duivelsche begoocheling.
Zoo krijgt de duivel toch nog zijn deel.
Het is een proces van voortdurende herleiding van het oneindige tot
eindigheden, een uiteenvalling van het wonder in atomen.
|