staat van zaken meedeelt, zweert zij, geen kuischheid ooit meer bij
eenige vrouw te zullen laten, en spoort Amor aan, denzelfden eed ten
aanzien der mannen te doen, en het gansche leger zweert mede.
Intusschen is Nature in haar smidse bezig met haar werk, het onderhouden
der soorten, haar eeuwige worsteling tegen den Dood. Zij beklaagt zich
bitter, dat van al de schepselen alleen de mensch haar geboden
overtreedt, en zich onthoudt van de voortteling. Op haar last begeeft
zich Genius, haar priester, na de lange biecht, waarin Nature hem haar
werken ontvouwt, naar het leger der Liefde, om daar Nature's vloek te
slingeren over de versmaders van haar geboden. Amor dost Genius uit met
een kazuifel, een ring, een staf en een mijter; Venus geeft hem
schaterlachende een brandende kaars in de hand,
"Qui ne fu pas de cire vierge".
De excommunicatie wordt ingeleid door de verwerping der maagdelijkheid
in een drieste symboliek, die uitloopt op een wonderlijk mysticisme.
De hel voor hen, die de geboden der natuur en der liefde niet in acht
nemen, voor de anderen de bebloemde weide, waar de Zoon der Maagd zijn
blanke schaapjes hoedt, die daar in eeuwige geneuchte de bloemen en het
kruid grazen, dat daar onverderfelijk bloeit.
Wanneer Genius in de veste de kaars geslingerd heeft, wier vlam de
gansche wereld ontsteekt, begint de eindstrijd om den toren. Ook Venus
zelf slingert haar fakkel, dan vluchten Honte en Peur, en Bel-Accueil
staat den minnaar toe, de roos te plukken.
Hier was derhalve met volle bewustheid het sexueele motief opnieuw in
het middelpunt geplaatst, en het was omkleed met zulk een kunstig
mysterie, ja met zooveel heiligheid, dat een grooter uitdaging aan het
kerkelijk levensideaal niet mogelijk was. In zijn volkomen heidensche
strekking kan men den _Roman de la rose_ als een schrede naar de
Renaissance beschouwen. In den uiterlijken vorm is hij schijnbaar echt
middeleeuwsch. Immers wat is middeleeuwscher dan de tot het uiterste
doorgevoerde personificatie der gemoedsaandoeningen en omstandigheden
der liefde? De figuren van den _Roman de la rose_: Bel accueil,
Doux-Regard, Faux Semblant, Male Bouche, Danger, Honte, Peur, staan op
een lijn met de echt-middeleeuwsche verbeeldingen van de deugden en
zonden in menschelijke gedaante: allegorieen of iets meer dan dat,
half-geloofde mythologemen. Doch waar is de de grens tusschen deze
voorstellingen en de herleefde nimfen, saters en geesten der
Renaissance? Ze
|