nd endelijk, hoe die trage zich naar de deurklinke reikte en
hoe de deurklinke daar precies te wachten hing....
Ze tort beraden binnen. Niemand was hier in de keuken. Hare blikken
vielen links en rechts op 't vele tinnen en koperen gerief. De koffie
stond te dampen op de stove en daar walmde allentwege de goede geur.
Tante Olympe stak loerend de zijkamer open en fluks, als ze Goedele
herkende, kwam voor haar staan, treurig doende met haar gerimpeld witte
gezichtje. Ze zeiden mekaar geen goeiendag. Dat lag zoo verre van haar.
Goedele vroeg, lage sprekend:
--Wiezeken?...
Tante Olympe zeeg neer op een stoel en bracht haren voorschoot over haar
wezen. Goedele moest nevens haar gaan zitten en herhaaldelijk vragen
nog, eer het oude wijveken haar geween kon breken. Ze stotterde op een
ende:
--De dokter is er bij.... Ze hebben er aan gewerkt dezen nacht, met
drijen.... Ze hebben er aan gesneden ... en Wiezeken haar keelken ligt
open.
--Wat zegt de dokter?
--Niets ... en durft hij--maar ik, juffrouw, ik weet wel wat sterven is
en hoe de Dood doet, als ze nadert.... Dat arme boeleken!
--En Romaan?
Ze had een flauwen lach over hare magere lippen, om te beteekenen dat
het ook met hem deerlijk gelegen was. Ze blikte dan zuchtend langs 't
venster naar den wit-grijzen hemel en ze fluisterde:
--We zijn hier in dees huis, nu juist twee jaar geleden, binnengekomen.
Ze vouwde hare vereelte handen op haren schoot te gare en voortdurend
tuurde naar het effen geluchte, met schokjes zeggend:
--En zoo gaat Wiezeken eruit ... en zoo zal ik eruit gaan ... en zullen
wij allemaal eruit gaan....
--Is mijnheer Ameye hier?
Tante Olympe begon te tateren en haar kaken glansden op, zonder
overgang.
--O ja! die goeie mijnheer!
Ze sprak met bewondering en dankbaarheid over hem. Alle dagen was hij
komen zien hoe 't ging. Hij was 't, die de dokters was gaan opzoeken en
Romaan met brave woorden steunde. Den vorigen nacht was hij tot heel
late gebleven, omdat Wiezeken er zoo heel ellendig uitzag. In den
komenden morgen had hij hem pas verlaten, maar straks zou hij weer
binnenloopen en nieuws vragen. Hij had tante Olympe aangespoord om te
schrijven aan Goedele.
--Och, me-kind, ik en dacht er niet aan. Ge moet me vergeven. Ik ben
heelemaal zonder memorie en 'k dool alhier en al ginds met mijnen
poveren kop! Het is nu goed, danig goed, dat ge gekomen zijt.
Goedele hoorde in de zijkamer de stem van den dokter, in druk geflu
|