ing, zich voor den waterval zou stellen,
die den toegang tot de noordpool verhindert.
Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van
den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet
hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er
een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer;
evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de
Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om
de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware
van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt;
ik wist niet waar wij waren.
Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld
scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon
geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval
van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand
aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de
grootste bezorgdheid.
Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer
houdbaar was.
Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog
zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned
Land voor mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen
vluchten."
Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik.
"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen
dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?"
"Ja, maar waar zijn wij?"
"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op
twintig kilometer in het oosten gezien heb."
"Welk land is het?"
"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen
vluchten."
"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de
zee ons ook verzwelgen."
"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig
kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder
dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen
en een paar flesschen water in verborgen."
"Ik zal u volgen."
"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word,
verdedig ik mij en steek mij dood."
"Wij zullen te zamen sterven, Ned."
Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar
het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon
blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien
nevel land lag, moesten w
|