"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de
parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die
visscherijen te bezoeken?"
"Zonder twijfel, kapitein."
"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan
bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de
jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet
toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij
vermoedelijk van nacht zullen aankomen."
De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop
aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de
manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer.
Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op
den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt
door Indie en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de
eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten,
die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken,
moest men de geheele westkust van Ceylon langs.
"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de
golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche
zeeen, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama,
en in die van Californie; maar bij Ceylon levert deze visscherij de
meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers
komen niet voor Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich
dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden
om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien
roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld,
die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl
zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel
van een touw aan de schuit verbonden blijven."
"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik.
"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen
aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen,
wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan."
"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een
visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen."
"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water
blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon
van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt
mij nie
|