Als
gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in
zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen voor
wij den tunnel door zijn."
Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden
gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen
ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande.
"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in
den stuurstoel willen vergezellen?"
"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik.
"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche
vaart zien."
De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een
deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals
men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag.
Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de
stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den
Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in
de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier
groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den
stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk.
De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen
zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad
vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn,
die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond.
"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo.
Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en
van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als
beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de
snelheid verminderd.
Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs
voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel
slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog
geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den
zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik
de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde,
en zag prachtige koralen, zooephyten, zeegrassen, schaaldieren, die
hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz.
Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een
breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus
liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde
|