troom doet het
tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft
bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water
van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou
dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet
voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet,
zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten
aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de
Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte
de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een
oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel
van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland
waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven
wij op de golven van den Atlantischen Oceaan.
HOOFDSTUK XXXII
De Golf van Vigo.
De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante
kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve
misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun
handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan,
wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste
rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte,
onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natien, versierd
met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde
wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd,
de Stormkaap en kaap Hoorn!
De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef
in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van
bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de
toekomst opleveren?
Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het
ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in
de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het
plat te vervolgen.
Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een
afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het
zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei
vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk
slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan,
daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar
beneden, na een goeden voorraad versche lucht te heb
|