in de Middellandsche Zee;
goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral
niemand ons hoore!"
Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik
het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen
met ons drieen bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen
door den golfslag bespat te worden.
"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te
vertellen?"
"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan;
"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar
de Poolzeen of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus
poetsen."
Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in
verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei
wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein
te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik
dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de
diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer
vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen,
zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den
Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen
over den geheelen omtrek der aarde voltooid had.
"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij
u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van
kapitein Nemo heeft gebracht?"
De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over
elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die
onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben;
maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo
denk ik er over."
"Er zal een eind aan komen, Ned."
"Waar en wanneer?"
"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik
veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer
leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig
ook een einde hebben."
"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht
mogelijk dat, na alle zeeen van den aardbol doorkruist te hebben,
de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft."
"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag."
"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van
den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van
Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nau
|