, gemaakt heeft."
"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling
beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee
zijn overgebleven. Het is een dugong."
Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier;
zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd
hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te
bestrijden.
"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde,
"zoo iets heb ik nog nooit gedood!"
Zijn geheele ziel lag in dit woord,
Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong,
begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een
harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?"
"Zeker, mijnheer."
"En zoudt gij gaarne voor een dag uw ambacht van visscher weer
opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds
getroffen hebt?"
"Zeker zou ik dat graag."
Welnu, gij kunt het eens probeeren."
"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen.
"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker
treft, en dit in uw eigen belang."
"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het
minachtend schouderophalen van Ned.
"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers
niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet
te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel
om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild
is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje."
"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde
van lekker te zijn?"
"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den
Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo
fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe,
hoe langer zoo zeldzamer wordt.
"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was,"
vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het
belang der wetenschap te sparen?"
"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok
om het te vangen."
"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein.
Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en
onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen
en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in
|