h van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten."
"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk.
"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij
nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die
onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds
afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat,
ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig
menschen in de gelegenheid zijn geweest."
"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij
nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten."
"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet
eens de dagen of de uren."
"En wat zal het einde zijn?"
"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan
doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt
zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens
met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te
spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche
zeeen waagt."
Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den
Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned
Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te
zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat
er geen genoegen met dwang."
Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de
zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het
vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te
kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit.
Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de
belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde
uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen,
waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den
ronden koepel der moskeeen, de bevallige punten der minarets, en de
met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand,
want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen
volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van
Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabie, met hare bergen,
waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den
Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een
trechter, dien men in den hals eener fl
|