ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen,
die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange
cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig
en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een
uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te
Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens
en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel,
die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze
streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de
remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zoo medezwemt;
volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich
aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden,
en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van
Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus
gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af!
Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden,
toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen.
Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een
klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met
den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige
hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te
scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met
bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik,
"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij
het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas
en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een
teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar
boven en kwam niet weer terug.
"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap
Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend;
een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft
er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene
eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta."
"Kent gij hem, kapitein?"
"Waarom niet, mijnheer?"
Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij
het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer
beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd
met het opschrift: "Mobilis in mobile."
Zonder op m
|