e staat hol," zei ik.
"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is
wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met
een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd
kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen,
zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood
zijn. God behoede u dus, en tot van avond!"
Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij
verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben
om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet
mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned
Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid,
en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de
verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen
de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen
de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren?
Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de
vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte
daalden.
Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken,
die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen,
die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen
dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te
krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten,
zonder mijn onderzeesche studien voleindigd te hebben. Ik zou dus dien
Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord,
zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en
Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het
eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik
afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik
mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond
verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned
Land in duigen mochten doen vallen.
Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten
einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van
verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche
kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij
van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet
zwaar, niets dan mijn aanteekeningen.
Ik
|