ij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de
grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden
en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat
een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door
alle natien te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende
zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken,
slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij
dus aan de Lesseps!"
"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over
den toon waarop kapitein Nemo gesproken had.
"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez
brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said
zien, als wij in de Middellandsche zee zijn."
"In de Middellandsche zee?"
"Ja, mijnheer; verwondert u dat?"
"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn."
"Zoo?"
"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen
moest sedert ik bij u aan boord ben."
"Maar waarom verwondert het u?"
"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal
moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!"
"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor?
"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?"
"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte
heengaat...."
"Of er onder door, mijnheer Aronnax.
"Er onder door?"
"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de
natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken."
"Hoe! bestaat er een doortocht?"
"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen
tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de
golf van Pelusium."
"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?"
"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een
onwrikbaren rotsgrond."
"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer
zoo meer verbaasd.
"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste
dan door het eerste."
"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven."
"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen
tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben
er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de
Roode zee gewaagd hebben."
"Ben ik ook onbescheiden, als ik
|