langs de wanden van het schip
een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den
hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus
volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der
machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken.
Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en
vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart
voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de
borst gedrukt.
"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over,
en zich naar mij wendend, zei hij:
"De Middellandsche Zee!"
In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom
medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren.
HOOFDSTUK XXX
De Grieksche Archipel.
Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van
den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer
zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een
stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel,
reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn.
Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide
onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de
heldendaden van den Nautilus te bemoeien.
"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden
toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?"
"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned."
"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..."
"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke
landengte heengevaren."
"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan.
"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden
zichtbaar, is de Egyptische kust."
"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan.
"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad,
"moet je mijnheer gelooven."
"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen,
en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den
Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde."
"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad.
"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt
de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken."
De Amerikaan keek nauwkeurig toe.
"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw
kapitein is een baas; wij zijn waarachtig
|