ogelijk gedaan."
"Heeft hij u niets meer gezegd?"
"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij
u ook over die wandeling gesproken had."
"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld
over...?"
"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?"
"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned."
"O veel, zeer veel."
"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen
toon bij.
"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een
oesterbank!"
De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers
het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring
aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen
waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen.
"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden
van de parelvisscherij willen mededeelen?"
"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...."
"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein
te kennen voor men er zich op waagt."
"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat
het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft."
Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg:
"Mijnheer, wat is een parel?"
"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee,
voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen
een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en
van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren
dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure
en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de
natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het
orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden."
"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren,"
mompelde Koenraad.
"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer,
namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke
het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels
voort te brengen."
"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan.
"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland,
Saksen, Bohemen en Frankrijk."
"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan.
"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel
|