getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee
dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet
willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef
met twintig gaten zouden zijn heengegaan."
"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende,
"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing
overtogen."
"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned.
"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben
der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet
de minste waarde."
"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned
Land zeer wijsgeerig.
"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof
niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als
kapitein Nemo."
"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de
glazenkast wees.
"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een
millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen
de moeite voor gedaan om ze op te rapen."
"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze
wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?"
"Kom!" zei Koenraad.
"Waarom niet?"
"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?"
"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders."
"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend.
"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika
ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten
minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer
lotgevallen geven."
"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan.
"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten,
"is die parelvisscherij gevaarlijk?"
"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen
neemt."
"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alleen om eenige monden
vol water in te slikken."'
"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om
op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens,
dappere Ned, ben je bang voor haaien?"
"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn
ambacht om die uit te lachen!"
"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen,
ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze
den buik open te snijden, het hart en de
|