zee
gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging
aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats.
"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik.
"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst."
De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den
dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus
af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij
langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water
bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht
der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang
touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen
in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien
vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende
de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond.
Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek
veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen
staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het
onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het
in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke
zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was
bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij
bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid,
die de vangst veel gemakkelijker maakte.
De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven
stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover
gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en
het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder
twijfel niet getroffen.
"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet
geraakt!"
"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je
wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten."
"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land.
De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot
naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het
dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem
te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder
snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong
achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen,
en de Ame
|