|
[560] Joseph Seitz, Die Verehrung des hl. Joseph in ihrer geschichtl.
Entwicklung usw., Freiburg, Herder, 1908.
[561] Le livre du chevalier de la Tour-Landry, p. 212.
[562] B. Nat. Ms. fr. 1875, bij Ch. Oulmont, Le Verger, le Temple et la
Cellule, essai sur la sensualite dans les oeuvres de mystique
religieuse, Paris, 1912, p. 284ss.
[563] Zie over de heiligenfiguren vooral E. Male, L'art religieux a la
fin du Moyen age, chap. IV.
[564] Deschamps, I p. 114 no. 32, VI p. 243 no. 1237.
[565] Bambergsch missaal van 1490, bij Uhrig, Die 14 hl. Nothelfer (XIV
Auxiliatores), Theol. Quartalschrift LXX, 1888, p. 72; vgl. Utrechtsch
missaal van 1514 en Dominicaansch missaal van 1550, Acta sanctorum
Aprilis t. III p. 149.
[566] L.l.c.c.
[567] Erasmus, Ratio seu methodus compendio perveniendi ad veram
theologiam, ed. Bazel, 1520, p. 171.
[568] In de zooeven aangehaalde ballade van Deschamps ook Martha, die de
Tarasque te Tarascon vernietigde.
[569] Gargantua, l.I ch. 45.
[570] ou = au.
[571] Deschamps, no. 1230, VI p. 323.
[572] Rob. Gaguini Epistole et Orationes, ed. Thuasne. II p. 176.
[573] Oeuvres de Coquillart, ed. Ch. d'Hericault (Bibl. elzevirienne)
1857. 2 vol., II p. 281.
[574] Molinet, IV p. 284.
[575] Fust = hout.
[576] font caroles = in 't rond staan.
[577] Deschamps, VIII p. 201, no. 1489.
[578] Gerson, de Angelis, Opera, III p. 1481, De praeceptis decalogi, I
p. 431, Oratio ad bonum angelum suum, III p. 511, Tractatus VIII super
Magnificat, IV p. 370; vgl. III p. 137, 553, 739.
[579] Opera. IV p. 389.
* * * * *
VII
DE GODSDIENSTIGE PERSOONLIJKHEID
Het volk leefde gewoonlijk in de sleur van een geheel veruiterlijkten
godsdienst bij een zeer vast geloof, dat wel angsten en verrukkingen
bracht, maar den ongeleerde geen vragen en geestelijken strijd oplegde,
zooals het Protestantisme zou doen. De gemoedelijke oneerbiedigheid en
nuchterheid van allen dag werd afgewisseld door de innigste ontroeringen
van hartstochtelijke vroomheid, die telkens spasmodisch het volk
aangrijpen. Men moet die voortdurende tegenstelling van sterke en zwakke
religieuze spanning niet willen begrijpen, door de kudde te scheiden in
vromen en wereldlingen, alsof een deel des volks blijvend hoog
godsdienstig leefde, terwijl de anderen slechts uiterlijk vroom waren.
Onze voorstelling van het laat-middeleeuwsche Noord-nederlandsche en
Neder-duitsche pietisme zo
|