nd karakter van hunne tusschenkomst duidelijk
uit: "Deus qui electos sanctos tuos Georgium etc. etc. specialibus
privilegiis prae cunctis aliis decorasti, ut omnes, qui in necessitatibus
suis eorum implorant auxilium, secundum promissionem tuae gratiae
petitionis suae salutarem consequantur effectum." [565] Vandaar dat de
Kerk na Trente de mis der veertien Noodhelpers als zoodanig verboden
heeft, van wege het gevaar, dat het geloof hier zich als aan een talisman
zou hechten. [566] Inderdaad gold reeds het dagelijks aanschouwen van een
geschilderden of gebeeldhouwden Christophorus als genoegzame behoeding
voor een noodlottig einde. [567]
Vraagt men, wat de aanleiding kan zijn geweest, dat juist deze veertien
zulk een compagnie des heils zijn gaan vormen, dan valt het op, dat
allen in hun beeltenis iets sensationeels hadden, dat de verbeelding
prikkelde. Achatius zag men met een doornenkroon, Aegidius met een
hinde, Sint Joris met den draak, Blasius in een hol met wilde dieren,
Christoffel als een reus, Cyriacus met den duivel aan een ketting,
Dionysius met zijn hoofd in den arm, Erasmus in zijn gruwelijke
marteling met de windas, die hem de darmen uittrekt, Eustachius met het
kruisdragend hert, Pantaleon als geneesheer, met een leeuw, Vitus in een
ketel, Sint Barbara met haar toren, Catharina met het rad en het zwaard,
Margareta met een draak. [568] Het zou niet onmogelijk zijn, dat de
bijzondere opmerkzaamheid voor deze veertien van het treffende in hun
beeld haar uitgangspunt had genomen.
Tal van heiligennamen waren verbonden geraakt aan bepaalde ziekten,
zooals Sint Antonie aan verschillende vurige huidziekten, Sint Maurus
aan de jicht, Sint Sebastiaan, Sint Rochus, Sint Aegidius, Sint
Christoffel, Sint Valentijn en Sint Adriaan aan de pest. Hier school nog
een ander gevaar voor ontaarding van het volksgeloof. Het euvel heette
naar den heilige: Sint Antonies vuur, "mal de Saint Maur" en tallooze
dergelijke. De heilige stond dus bij het denken aan de ziekte van
aanvang af op den voorgrond der gedachte. Dat denken was geladen met
heftige gemoedsbeweging; vooral waar het de gevreesde pest gold.
De pestheiligen werden in de vijftiende eeuw druk vereerd: met officien
in de kerken, met processies, met broederschappen, een geestelijke
ziekteverzekering als 't ware. Hoe licht kon nu het sterke besef van
Gods toorn, dat door iedere epidemie werd gewekt, overslaan op den
heilige, die de voorstelling in beslag nam. Niet Gods
|