nde bij 't naderen van haar onredelijk wee: ze dacht aan haar zelve,
aan de toekomst, en ze voelde dat haar leven gebroken was. Ze snikte
seffens. Ze had geen gramschap in haar, geen toornige uitvallen wolkten
met heete walmen op uit haar herte. Ze bekeek elkendeen zonder wrok.
Moeder was haar geen hardvochtig wezen meer en ze kon peinzen op heur,
zooals ze peinsde op vader: een groot medelijden verlamde haar oproerig
karakter en ze weende, duikende haar brandend gezichte in 't zakkend
geveder van haar hoofdkussen.
In den morgen verzwakte haar uitermatig leed, maar ze bleef den dag door
turen naar den komenden winter, verslonden in vaag gemijmer, aldoor
treurig en maf. Ursule trachtte meermaals met zoet gevlei haar op te
beuren. Ze sprak weer van een cottage, waar ze zouden gaan inwonen, bij
't naderen van de lente. Ze dierf echter het gezelschap van Bella niet
meer oproepen. Het was gisteren al te bar verloopen en de herinnering
eraan zou geen goed stichten.
De weke liep door. De verkiezingen gebeurden met groot lawaai en een
nagalm ervan drong in dees spokig huis. Men sprak van 't voorval, en dat
bracht een beetje verscheidenheid binnen. Ook een heele zake was 't, als
Justa, in 't voorkamertje, het ivoren kistje ontdekte. 't Was tooverij.
Maar Ursule had voorloopig gewichtiger gepeins en Goedele was niet uit
haar droomen te leiden, zoodat het kistje algauw vergeten werd.
Op een nacht begon 't nijpend te vriezen. Schoone bloemen waren 's
ochtends zichtbaar op de ruiten, witte bloemen met divers geblaan,
allemaal zuiver en sierlijk van vormen. De tuin lag met blanken rijmel
bestoven en de strate, onder den tert der menschen en 't gerammel der
wagens, klonk bijzonder luidelijk. De postbode bracht, al heel vroeg,
een brief voor Goedele.
--Wat is 't? vroeg Ursule.
Hij werd koortsig opengebroken. Er kwamen hier bijna nooit brieven toe,
behalve somtemets een kort schrijven van Vrebos of een welruikend
kaartje van mevrouw De Vleeschhouwer. Deze brief was van tante Olympe.
--Nieuws van Romaan, fluisterde Goedele, heel laag.
Hare blikken schoven vluggelings over de zwarte onregelmatige letters,
heel die brave, gebrekkige taal van 't oude wijveken, en stilaan
geraakten hare oogen vol. Ze moest rap pinken om de tranen weg te duwen
en verder klaar te zien. 't Was slecht nieuws.
Ursule lengde haren hals uit, en op dees oogenblik overviel haar
werkelijk een breede moederlijke aandoening. Ze stotterde, een ongemak
vo
|